Onderstaand blogje stond voorheen op de website van Liedboekchallenge. Alleen: deze website is anders ingericht en dus is mijn blogje komen te vervallen. Omdat het echter toch iets zegt over mij en mijn geloof, repost ik het hier:
"Maar vroeg of laat, 't zij dag of nacht,
"Maar vroeg of laat, 't zij dag of nacht,
eens vindt Ge ons moe
en zonder kracht,
hunkerend naar uwe
zegen.”
Dat ‘moe en zonder kracht’. Dat raakt me. Precies zo heb ik
mij eens als gevonden ervaren. Midden in de nacht. Knielend op het hoogpolige
paarse tapijtje naast het logeerbed in het huis van mijn moeder. Ik wil er niet
verheven over doen. Ik had het vooral koud. Pijn in mijn rug. Schurende knieƫn.
Ik moest plassen ook. Niet bepaald een opbeurend plaatje. En het laatste waar
ik aan dacht was gezang 170. Maar er moest gebeden worden. Nu. Hartgrondig.
Grondig. Op de grond. Vanaf de bodem. ‘...zoek, Herder, mij, opdat ik vind;
anders zo ga ik te gronde’. En zo werd deze gewonde gevonden.
Soms ruik je zomaar een geur. En aan die geur zit in een
oogwenk een herinnering verbonden. Zo verging het mij ook met de laatste zinnen
uit het eerste vers van dit lied. Een paar zondagen geleden. Zomaar was ik er
weer. Terug in een flits. Koud. Spierpijn. Hunkerend. ‘Weet je nog?’
Ja, ik weet het nog. Als de dag van gisteren: ‘...slechts
onder uwe heerschappij heeft ons hart vrede gevonden.’